Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5321

Datum uitspraak2008-11-26
Datum gepubliceerd2008-11-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803307/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 9 oktober 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) een aanvraag van [appellant] om toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand afgewezen.


Uitspraak

200803307/1. Datum uitspraak: 26 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1590 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 14 maart 2008 in het geding tussen: [appellant] en de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch. 1. Procesverloop Bij besluit van 9 oktober 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) een aanvraag van [appellant] om toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand afgewezen. Bij besluit van 26 maart 2007 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 maart 2008, verzonden op 18 maart 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 juni 2008. De raad heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2008, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. R.B. van Dijken, werkzaam bij de raad, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging. Ingevolge artikel 32 van de Wrb geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen. 2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in bijvoorbeeld de uitspraak van 15 oktober 1999 in zaak nrs. H01.99.0159 tot en met H01.99.0163; AB 2000, 2) volgt uit deze artikelen, in onderlinge samenhang bezien, dat, indien sprake is van verschillende rechtsbelangen ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meerdere toevoegingen moeten worden verstrekt, terwijl als sprake is van één rechtsbelang met één toevoeging kan worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures dan wel in geval van één procedure sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb. 2.3. [appellant] heeft op 1 mei 2006 een toevoeging aangevraagd ter zake van het instellen van beroep tegen een besluit op bezwaar van de Informatie Beheer Groep (hierna: IBG) van 26 april 2006. In de bij dat besluit gehandhaafde primaire besluiten heeft de IBG van [appellant] telkens een bedrag gevorderd in verband met het niet tijdig inleveren van zijn OV-studentenjaarkaart. Het besluit op bezwaar van 26 april 2006 is genomen hangende het door [appellant] bij de voorzieningenrechter van de rechtbank ingediende verzoek om voorlopige voorziening ter zake van deze primaire besluiten. De voorzieningenrechter heeft [appellant] conform het vijfde lid van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in de gelegenheid gesteld om tegen het besluit van 26 april 2006 beroep in te stellen. Nu [appellant] hiervan, schriftelijk voorafgaand aan de zitting, gebruik heeft gemaakt is zijn oorspronkelijk verzoek om voorlopige voorziening getransformeerd tot een verzoek hangende het beroep bij de rechtbank. De voorzieningenrechter heeft onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak gedaan als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb. 2.4. Aan de afwijzing heeft de raad het bepaalde onder artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb ten grondslag gelegd omdat aan [appellant] al een toevoeging is verleend voor elke procedurefase in deze zaak, houdende verhoging van de studieschuld wegens onterecht bezit van de OV-studentenjaarkaart. 2.5. De rechtbank heeft geoordeeld dat het door [appellant] ingediende verzoek om voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter en het door [appellant] hangende de voorlopigevoorzieningsprocedure ingestelde beroep bij de rechtbank hetzelfde rechtsbelang tot voorwerp hebben, te weten de vaststelling of [appellant] op 1 september 2005 en daarna stond ingeschreven bij een onderwijsinstelling als bedoeld in artikel 2.8 van de Wet studiefinanciering 2000. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van verschillende procedures of van een procedure in meer dan één instantie. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat de omstandigheid dat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86 van de Awb heeft beslist op het beroep, niet maakt dat de desbetreffende uitspraak dient te worden beschouwd als te zijn gedaan in twee instanties. 2.6. [appellant] bestrijdt dit oordeel. Hij wijst er in dit verband op dat in het Handboek Toevoegen in paragraaf 5.32.2.4 staat vermeld dat de raad ter zake van voorlopige voorzieningen en de bodemprocedure twee afzonderlijke toevoegingen moet verstrekken, indien het gaat om een voorlopige voorziening bij de sector bestuursrecht van de rechtbank ingevolge artikel 8:81 van de Awb, ook al hebben deze procedures betrekking op hetzelfde belang. 2.7. De Afdeling stelt voorop dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft overwogen dat de aanvraag hetzelfde rechtsbelang betreft als het geschil waarvoor aan [appellant] eerder toevoegingen zijn verleend. Volgens paragraaf 5.32.1 van het Handboek Toevoegen kan afgifte van een tweede toevoeging ter zake van hetzelfde rechtsbelang pas aan de orde komen indien sprake is van diversiteit van procedures. Hierbij dient de eerder afgegeven toevoeging te zijn aangewend voor een procedure en de gevraagde toevoeging daadwerkelijk te worden aangewend voor het voeren van een andere procedure. Anders dan [appellant] betoogt, doet die situatie zich hier feitelijk niet voor, nu in dit geval met toepassing van artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb beroep is ingesteld hangende het verzoek om voorlopige voorziening, de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep gelijktijdig ter zitting heeft behandeld en deze met toepassing van artikel 8:86 van de Awb in één uitspraak heeft afgedaan. Nu in dit geval geen sprake is van verschillende procedures of van een procedure in meer dan één instantie, is niet voldaan aan de in paragraaf 5.32.1 gestelde voorwaarde dat sprake moet zijn van diversiteit van procedures, zodat op grond van paragraaf 5.32.2.4 van het Handboek Toevoegen voor de verlening van een aparte toevoeging voor de bodemprocedure geen aanleiding bestond. De rechtbank is tot dezelfde slotsom gekomen. Het betoog faalt derhalve. 2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. De Leeuw-van Zanten lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2008 97-497.